Oer

Oer

Drenthe is van oudsher doorsneden door beken, die van het hoge midden afwaterden naar de lager gelegen randen. De landerijen langs die beken waren belangrijk in het boerenleven. Op de hogere delen konden de koeien grazen, op de laagste en natste stukken werd in de zomer gehooid. Dat hooi was erg gewild. De oogst was vaak zo groot dat er in Dwingeloo jaarlijks een openbare veiling was, waar boeren van heinde en ver op afkwamen.

Toch waren er ook stukken waar het gras slecht groeide. In droge zomers verdorde het en als in natte zomers het water er bleef staan, verzoop het. De Drenten wisten het al heel lang: op zulke plekken lagen oerbanken van samengeklonterd ijzererts verscholen. Die ijzerdeeltjes werden meegenomen door het regenwater, dat op de hogere zandgronden was gevallen. In de lager gelegen beekdalen kwam dit water weer aan de oppervlakte. Onderweg losten allerlei mineralen op. Waar het ijzer in aanraking kwam met zuurstof oxideerde het, met andere woorden het ging roesten. Een deel spoelde weg en kleurde de sloten rood zoals nu op heel veel plekken bv. bij Batinghe en achter Oldengaerde nog is te zien. Waar het niet weg kon klonterde het bij elkaar. Dat kon uitgroeien tot grote keiharde banken van soms wel tot een meter dik.

De vroege bewoners uit de ijzertijd wist al manieren om met houtskool in eenvoudige oventjes het ijzererts uit dat oer te halen. Ze maakten er gereedschap en wapens van. In de vroege Middeleeuwen werden grotere stukken oerbank ook als fundering gebruikt zoals bv. bij het kasteel van Coevorden. Maar in het algemeen vonden de boeren die oerbanken knap lastig. De gewassen groeiden er slecht en bij al te diep ploegen kostte het wel eens een ploegblad. Eén voordeel was er: het zou beschermen tegen de bliksem. Het verhaal gaat dat rond Meppel de kinderen bij dreigend onweer gewoon naar bed gebracht werden ‘want de buie komp toch de Riest niet over, der zit veule oer in de grond’.   

Halverwege de 19e eeuw kwam dat ijzeroer volop in de belangstelling. Bij het uitgraven van het latere Meppelerdiep tussen Meppel en Zwartsluis stootte men op zware oerbanken. Uit onderzoek bleek dat dit ijzeroer in kwaliteit niets onderdeed voor wat men elders in ijzergieterijen gebruikte. Er werden al allerlei plannen gemaakt om het op te graven, maar dat liep voorlopig op niks uit. Pas dik veertig jaar later kwam er schot in de zaak toen de industrie in m.n. het Rurhgebied in Duitsland steeds meer ijzererts nodig had. Zo werden de oerbanken van een obstakel een verdienmodel.

Vanaf 1880 neemt het oergraven dan ook echt een grote vlucht. Vooral de wateren in Zuidwest Drenthe waren in trek, niet alleen omdat daar veel oer was, maar ook omdat het dicht bij de haven van Meppel lag. Daar legden grote schepen aan met kolen uit Duitsland en die namen om de kosten te drukken als retourvracht graag het ijzeroer weer mee terug. Zoals het kaartje laat zien waren met name de madelanden hier langs Dwingelderstroom, de Noordlake en Oude Sloot in de Lheedermade rijk aan oer en ook nog eens van een beste kwaliteit. In 1881 meldde de Drentsche Courant dat hier ijzererts was ontdekt en dat de eerste opkoper zich al had gemeld. Die werkte voor rekening van ‘duitsche fabrikanten’, m.n. voor Krupp in Essen. Het was meteen raak, er werd gesproken over ‘lagen van wel 1 meter dikte, van wel tien tot dertig meter lengte en even zooveel meters breed’. Het werd druk rond de Dwingelerstroom. Tipgevers struinden rond op zoek naar sporen van oer: naar laagtes waar water bleef staan, groeiplekken van moeraspaardenstaart, roestkleurig slootwater, rode molshopen. Meestal hadden ze een prikstok bij zich om meteen de diepte en de afmetingen van oerbanken vast te stellen. Zag het er goed uit, dan kwamen de opkopers in beeld. Die onderhandelden met de grondeigenaren over de vergoeding. Naarmate de concurrentie groeide werd die steeds hoger. In een paar jaar tijd kon de prijs wel tien keer over de kop gaan. En daarbij kreeg de boer gratis en voor niks er ook nog eens een aanzienlijk verbeterd stuk grond voor terug. 

Niet alleen de boeren werden er beter van. Het delven zelf bracht veel werkgelegenheid. Vooral in de wintermaanden als veel ander werk vaak stil lag was dit een uitkomst. De Provinciale Drentsche en Asser Courant schreef in 1883:  ‘de arbeiders uit Dwingeloo en Diever behoeven geen gebrek te lijden want zowel zomer als winter kunnen ze vast werk bekomen. Ze verdienen tegenwoordig gemiddeld vijfentwintig stuivers per dag’. Er was in dat jaar zelfs even zo’n tekort aan werkers dat er mensen uit Noordwolde gehaald werden. Het was wel zwaar handwerk. Eerst spitten de mannen de bovenliggende zode weg. Dan wrikten ze met de schop en soms ook met een hefboom van essenhout de plaat los. Als die heel hard was kwam een pikhouweel of een moker aan te pas. Alle stukken ijzeroer werden geklopt tot kleinere stukken en met de kruiwagen weg gebracht. Soms was dat naar een plek wat hogerop, waar paard en wagen niet in de drassigheid bleven steken. Bij percelen wat dichter bij de Dwingelerstroom lag daar een schuit klaar om de vracht naar de brug in de Dwingelerdijk te varen. Vandaar werd het met paard en wagen naar Dieverbrug gereden en op grotere vrachtschepen overgeladen. Naast boer en arbeider werd ook de gemeente er beter van: al die wagens passeerden de tolhekken en brachten zo geld in het laatje. 

Krantenberichten over de oerwinning werden na de eeuwwisseling schaarser, blijkbaar was het nieuwtje er wat af. Dat betekende niet dat het werk na 1900 stillag. Wel veranderde het afzetgebied. Veel oer werd nu gebruikt in stads-gasfabrieken om het gas, dat uit steenkool werd gewonnen te zuiveren van giftige stoffen als methaan en koolmonoxide. Wat ook veranderde was het vervoer. Paard en wagen maakten steeds meer plaats voor vrachtauto en op sommige plaatsen ook voor een smalspoorlijntje. Het oer werd in kiepkarren of lorries geladen, die door een kidde en later door dieselloc’s werden getrokken. Ook rond Dwingeloo waren verschillende van die lijntjes, zoals bij Lheebroek, bij Eemster en in de Lheedermade. Daar had een van de ontginners naast de Lheedermabrug een smal bruggetje over de Stroom gebouwd. Het was kennelijk niet al te stevig, want in 1937 zakte dat in en kwamen er vijf wagentjes in het water terecht. Verdrietiger was een ongeluk in 1941 toen een karretje op de brug uit de rails liep en twee arbeiders meesleurde. Eentje kon zich nog vastgrijpen maar de 20-jarige Harm Baas uit Eemster verdronk.  

Na de 2e wereldoorlog was het gedaan met de oerwinning. In dik vijftig jaar zijn naar schatting miljoenen kubieke meters oer uit Drenthe opgegraven en letterlijk over de hele wereld verscheept.

Diet Prinsen

bronnen:

  • IJzeroer in Drenthe, A.H. Booij, NDV 1986
  • IJzeroer, in geologie van Nederland
  • Toen ik nog jong was, H. van der Zweerde, 1977
  • Delpher Historische Kranten 
World Clean-up day

World Clean-up day

Op 16 september was het ‘World Clean Up Day”.

Met een klein groepje enthousiaste buren hebben we zaterdag onze buurt weer zwerfvuilvrij gemaakt. De opbrengst was een flinke vuilniszak vol.

Hierbij wil ik iedereen bedanken die zich de laatste tijd heeft ingezet om de bermen zwerfvuilvrij te maken.

Hans

De Dwingelderstroom; van kolkende rivier tot kabbelend stroompje.

De Dwingelderstroom; van kolkende rivier tot kabbelend stroompje.

Zelfs in het hoge en droge Drenthe is overal water te vinden. Bossen en heide zijn bezaaid met vennen en veentjes. Ook talloze riviertjes en beken doorsnijden het Drentse land. De meesten hebben een lange geschiedenis achter de rug. De Dwingelerstroom is daar één van.

Het verhaal van de Dwingelerstroom brengt ons meer dan 150.000 jaar terug in de geschiedenis. In die tijd werd Drenthe geteisterd door lange ijstijden, waarin metersdikke ijskappen het land bedekten. Toen eindelijk het klimaat warmer werd en de gletsjers zich naar het noorden terugtrokken, zocht het smeltwater zijn weg vanuit het hoge midden van Drenthe naar de lagere randen. Ook door onze regio stroomde een reeks riviertjes, nu veelal bekend onder de naam Aa: Wold Aa, Koekanger Aa, Wapserveensche Aa, Vledder Aa en de Dwingelerstroom, ook wel Olde Aa of Oude Vaart genoemd. Al deze riviertjes mondden tenslotte uit in de delta van de latere Zuiderzee.

De Dwingelerstroom;

Van deze westelijke riviertjes is de Dwingelerstroom met zijn 50 kilometer de langste. Hij vindt zijn oorsprong in hartje Drenthe, voorbij Orvelte en Westerbork. Ooit heeft hij met zijn kolkende watermassa tussen de zandruggen een breed beekdal uitgeslepen. Aanvankelijk sloot hij aan op de Wapserveensche Aa en stroomde hij verder in westelijke richting. Toen in de allerlaatste IJstijd grote zandverstuivingen zijn weg versperden, moest hij zijn loop verleggen. Bij Dwingeloo maakte hij sindsdien noodgedwongen een scherpe bocht naar het zuiden, naar het lage land bij Meppel.

Later toen het ijs definitief verdwenen was, bleef er niet veel meer over dan een smalle beek. Mogelijk is hij een tijdlang zelfs deels uit het landschap verdwenen, zo schrijft onze plaatsgenoot Gert Jan Baaijens. Op sommige plekken werd hij bedolven door stuifzand, op andere plekken overgroeid door een dik veenpakket of moerasbos. Waar kwel vanuit de hoger gelegen gronden aan het oppervlak kwam, was open water. Pas halverwege de Middeleeuwen kwam er weer reuring in de Dwingelerstroom. Boerengemeenschappen, die op gezette tijden hun woonstee hadden verplaatst, vestigden zich toen definitief in vaste nederzettingen. Die lagen vaak net als Dwingeloo op de flanken van het beekdal, op de rand van hoog en laag. Stap voor stap brachten de boeren de grond rondom in cultuur. De akkers werden aangelegd op de hogere stukken en in de laagtes waren de hooi- en weidegronden. En om het hele jaar rond verzekerd te zijn van voldoende water werden volgens Baaijens de dichtgegroeide en overstoven beekdalen weer open gegraven. Boeren uit de aanliggende boermarkes leverden hun aandeel in het werk. Vandaar dat de beek onderweg steeds van naam verandert: beginnend als Elperstroom en verder gaand als Beilerstroom, Lheebroekerstroom, Dwingelerstroom, Uffelterstroom, Havelter Aa en Oude Vaart.

Zo kwam het, dat de Dwingelerstroom de vorm kreeg, die we zo goed kennen van landkaarten en prenten uit vroegere tijden: een laaglandbeek, die zich in talloze bochten door het landschap slingert. Die bochten zijn in de visie van Baaijens ontstaan doordat er van kwelpunt naar kwelpunt werd gegraven. Het zijn dus geen natuurlijke meanders, zoals tot nu toe vaak werd verondersteld. Het verval en dus de kracht van de stroming zou in onze streken daarvoor niet groot genoeg voor zijn. De Stroom werd gevoed door regenwater en ook door kwel, grondwaterstromen, die op verschillende plekken in het beekdal omhoog borrelden. En natuurlijk leveren ook allerlei zijtakken hun deel. Zo waren er alleen al rond Dwingeloo een viertal beken. Er was de Lake, die vanuit de Smildiger Venen even boven het Koningsschut in de Dwingelerstroom uitmondde. Deze Lake werd later vergraven tot de Drentse Hoofdvaart. Oostelijk daarvan liep de Noordlake vanuit het Hijkerveld tussen Leggeloo en Eemster door; deze eindigde in de buurt van de Dwingeler brug in de Stroom. Dan was er de Rustlake, die vanuit het oosten van Eemster ergens in de Dikte in de Stroom uitmondde. Tenslotte de Nieuwe Sloot, die komend vanuit Smalbroek langs Lheebroek en door de Lheedermade stroomde en in de buurt van het huidige Bareldsschut uitkwam. De stroom zat vol ondieptes en doorwaadbare plaatsen, maar soms kon hij ook gevaarlijk diep zijn met verraderlijke ‘kolken’. 

De vroeg 18-eeuwse ets hiernaast geeft een mooi beeld van het belang van de Stroom voor Dwingeloo. Op de voorgrond stroomt het water onder de Dwingelerbrug door, een van de oudste bruggen van Drenthe (1436) en lange tijd de enige tussen Beilen en Meppel. Dat betekende een ongehinderde doortocht voor de voerman, die na een rit over stoffige of modderige zandwegen hier in ieder geval met droge voeten de theekoepel verderop aan het begin van de oprijlaan van Huize Batinghe kon passeren.

De houten brug werd in 1605 op kosten van de Landschap tot een ophaalbrug verbouwd. De breedte moest volgens een later bestek zodanig zijn, dat een volgeladen praam er langs kon varen. Want de Stroom was lange tijd tot voorbij Dwingeloo en wellicht tot aan Beilen bevaarbaar, tenminste bij voldoende water en dan alleen voor pramen met geringe diepgang. Zo blijkt uit een oud rekeningboek uit 1401, dat de bisschop van Utrecht bij de belegering van de stad Groningen de proviand voor zijn troepen per boot tot Dwingeloo liet vervoeren. De heren van Batinghe hadden vanuit de slotgracht een eigen verbinding met de Stroom laten graven, zodat hun bestellingen vanaf de schuit rechtstreeks bij huis konden worden afgeleverd. 

De allerbelangrijkste functie van de Dwingelerstroom is op deze prent gesymboliseerd door het bouwwerk uiterst rechts op de prent. Het is het Batinger schut, een van de vele schutten, waarmee de boeren eeuwenlang het water konden aanwenden voor eigen gebruik. Want ook de Middeleeuwse boeren wisten maar al te goed dat water onmisbaar was voor hun groenlanden langs de oevers van de stroom. Hoe meer gras daar groeide en hoe meer hooi er dus gewonnen kon worden, des te meer vee kon er gevoerd worden. En veel vee betekende ook veel mest, waarmee de akkers op de essen vruchtbaar gehouden kon worden. 

 Zo kwam het, dat hier rond Dwingeloo maar ook elders uiteindelijk een uitgekiend systeem lag van stromen en loopjes, waarmee het water over de laaggelegen landerijen verdeeld kon worden. Om maximaal profijt te hebben werden vanaf oktober de schutten in de Stroom neergelaten, waarna het meegevoerde slib en mineralen uit het kwelwater kon bezinken. Ook kon het water, volgens Baaijens nog veel belangrijker, bij vorst de graszode beschermen tegen bevriezing. Wanneer rond 1 juni de schutten weer opgetrokken werden, begon gras te groeien. Rond  St. Jan eind juni was er op de Dwingeler Brink een grote hooilandverhuur. Hoe druk dat was op de kleine brink voor het huis van ‘Aorend bakkers Thees’ Mulder (later afgebroken, nu 42/43) is op de foto te zien. In die tijd waren de madelanden rond de Dwingeler Stroom zelfs het grootste bevloeide gebied van Drenthe. Het werd dan ook de ‘hooischuur van Drenthe’ genoemd. Vooral de boeren van Diever waren grotendeels afhankelijk van ons hooi. In goede jaren kon er meerdere keren gemaaid worden. Maar het ging ook wel eens mis, dan dreven bij heftige regenbuien de oppers door het land. 

De Dwingelerstroom werd meer en meer strijdtoneel van botsende belangen. De boeren hielden lang vast aan hun beproefde methode van bevloeiing van de graslanden. Dat betekende dus een lage waterstand in de zomer en een hoge in de winter. De veenbazen, die gebruik maakten van de Stroom/Oude Vaart voor het vervoer van turf, wilden juist ook in de zomer een zo hoog mogelijke waterstand. En ook toen de Drentse Hoofdvaart was gegraven bleef de Stroom nodig om het waterpeil daar te reguleren. De boeren trokken vaak aan het kortste eind. Neem de natte zomers rond 1890 toen ondanks de overvolle Dwingelerstroom het Koningsschut op last van het Rijk gesloten moest blijven. Met de moed der wanhoop probeerden de maaiers en hooiers te midden van ‘eene barre zee’ nog wat van hun oogst te redden. En wat het nog erger maakte: grote hoeveelheden ‘zwart’ water uit de veengebieden achter Emmen werden op slinkse wijze vanuit het Oranjekanaal via allerlei stroompjes in de Beilerstroom geloosd. De boeren waren des duivels, alleen al in de gemeente Dwingeloo ‘werd de schade in 1888 op zestigduizend gulden geschat’ schreef Het Nieuws van de Dag in 1891. Dat zure veenwater was ook nog eens funest voor de grasmat.

Niet alleen was er strijd met de overheden ook de boeren onderling kwamen tegen over elkaar te staan. Er waren de ‘natten’, die het systeem van bevloeiing in ere wilden houden en de hoge kosten van kunstmest en waterschapslasten vreesden. Daar tegenover stonden de ‘drogen’ die eindelijk wel eens af wilden van die natte en soms onbegaanbare madelanden en versnipperde percelen tussen de vele bochten. Uiteindelijk werd de strijd beslecht in het voordeel van de drogen. In de jaren 1929 tot 1932 werden er grote waterwerken uitgevoerd. De Dwingelerstroom werd ‘genormaliseerd’: verbreed, uitgediept en rechtgetrokken. 

Toch waren de problemen hiermee niet van de baan. Het water dat hogerop in Drenthe viel liep nu nagenoeg ongehinderd weg door de Dwingelerstroom. In een mum van tijd was dan het in Meppel aangekomen om zich daar samen met het water uit de andere Aa’s door het Mallegat te persen. Daar ging het nogal eens mis. Bar en boos was het in de sinterklaasnacht van 1960, toen er door een combinatie van storm en regen dik een halve meter water in de laag gelegen Meppeler straten stond. Militairen van de genie voeren rond om de opgesloten mensen eten en medicijnen te brengen. En dat zou niet de laatste keer zijn, ondanks de bouw van een van de grootste gemalen van Nederland, Zedemuiden bij Zwartsluis. Zelfs koningin Beatrix kwam in 1998 ‘op stevige groene laarzen, maar verder keurig gekleed en gekapt’ poolshoogte nemen. Ook Dwingeloo had in 2022 nog te maken met zo’n ouderwetse watervlakte. ‘Nou de strandhokjes nog, dan is het Dwingeloo aan zee’ riep een voorbijganger volgens het Dagblad van het Noorden. 

Dus werden de bakens weer verzet. In plaats van water zo snel mogelijk afvoeren is nu ‘vasthouden’ het toverwoord. Er zijn vergevorderde plannen om bij het Koningsschut tussen het Broekenlaar en de Dwingelerstroom een bufferzone van 12 hectare aan te leggen om water op te slaan zowel voor extreem droge als natte periodes. Andere beken als de Drentse Aa en de Vledder Aa hebben hun oude kronkelige loop deels weer terug gekregen en zijn een prachtig stuk natuur geworden. De Dwingelerstroom heeft dat geluk niet gehad. Wat overbleef van al dat wilde water van vroeger is voorlopig nog een keurige tamme stroom in een streng keurslijf van rechte oevers, betonnen stuwen en gemaaide schouwpaden. 

copyright: Diet Prinsen

Literatuur:

  • Stromen en Schutten, vaarten en voorden, G.A Coert, 1991
  • Natuur en landschap in Dwingelo, G.J. Baaijens in Reinder Smit, 1982
  • Waterschap De Oude Vaart, Remmelt Booij periodiek 1/2008
  • Bevloeiingswerken in Dwingeloo, G.J. Baaijens, 2009
  • Bevloeiingswerken in Dwingeloo, G. J. Baaijens periodiek 1/ 2010
  • Stromend Landschap, Gert Jan Baaijens, 2011
  • De Dwingeler Stroom, archief Reinder Smit
  • Het Batinger Schut, archief Reinder Smit
  • Geschiedenis van Diever, J. Bos, e.a. 1992
  • Ootmaanlanden & Koningsschut, Arcadis, 2020
  • Delpher Historische Kranten
Planten-en Zadenruilmarkt.

Planten-en Zadenruilmarkt.

Voor het ruilen en weggeven van buiten-en kamerplanten, zaden, oogst, tuingereedschappen, jam, sap, bollen, tuinboeken, etc……

14 oktober 2023

13:00-15:00 uur

Locatie: Hart van Diever, Westeres 7 Diever

Een intitiatief van werkgroep Vergroenend Diever i.s.m. Landschapsbeheer Drenthe in het kader van NP-project Drents-Friese Grensstreek.

Een informatieve openingsavond.

Een informatieve openingsavond.

Op donderdagavond 31-5 was het dan eindelijk zover, de officiële opening van Natuurstichting Noordlake. Een avond vol informatie en een zeer fijne sfeer.

Er werd afgetrapt door de voorzitter Hans van der Zee die iedereen welkom heette en het bestuur voorstelde.

Daarna was het de eer aan Ali Zoer, ze vertelde mooie verhalen over de historie van dit gebied en over hun eigen bijzondere tuin.

Namens Landschapsbeheer Drenthe mocht Mark van Zwol een boeiende presentatie houden. Daarna waren de ‘ bermscouts’ van Zorgvlied en Wapse aan het woord en werd er verteld over het Groencafé Diever. 

Tot slot mocht bestuurslid Paul Hertog de presentatie van Peter Pont (was verhinderd) voordragen. Dit ging over de workshop die hij gaat aanbieden in de herfstvakantie; nestkastjes ontwerpen en bouwen. Later komt hier meer info over op de website te staan. 

Een, wat ons betreft, zeer geslaagde avond waarop volop ideeën werden geopperd over de toekomst van Natuurstichting de Noordlake. 

Na heel veel geregel kunnen we nu echt met praktische en leuke zaken aan de slag!