De Dwingelderstroom; van kolkende rivier tot kabbelend stroompje.

door | sep 27, 2023 | Educatie | 0 Reacties

Zelfs in het hoge en droge Drenthe is overal water te vinden. Bossen en heide zijn bezaaid met vennen en veentjes. Ook talloze riviertjes en beken doorsnijden het Drentse land. De meesten hebben een lange geschiedenis achter de rug. De Dwingelerstroom is daar één van.

Het verhaal van de Dwingelerstroom brengt ons meer dan 150.000 jaar terug in de geschiedenis. In die tijd werd Drenthe geteisterd door lange ijstijden, waarin metersdikke ijskappen het land bedekten. Toen eindelijk het klimaat warmer werd en de gletsjers zich naar het noorden terugtrokken, zocht het smeltwater zijn weg vanuit het hoge midden van Drenthe naar de lagere randen. Ook door onze regio stroomde een reeks riviertjes, nu veelal bekend onder de naam Aa: Wold Aa, Koekanger Aa, Wapserveensche Aa, Vledder Aa en de Dwingelerstroom, ook wel Olde Aa of Oude Vaart genoemd. Al deze riviertjes mondden tenslotte uit in de delta van de latere Zuiderzee.

De Dwingelerstroom;

Van deze westelijke riviertjes is de Dwingelerstroom met zijn 50 kilometer de langste. Hij vindt zijn oorsprong in hartje Drenthe, voorbij Orvelte en Westerbork. Ooit heeft hij met zijn kolkende watermassa tussen de zandruggen een breed beekdal uitgeslepen. Aanvankelijk sloot hij aan op de Wapserveensche Aa en stroomde hij verder in westelijke richting. Toen in de allerlaatste IJstijd grote zandverstuivingen zijn weg versperden, moest hij zijn loop verleggen. Bij Dwingeloo maakte hij sindsdien noodgedwongen een scherpe bocht naar het zuiden, naar het lage land bij Meppel.

Later toen het ijs definitief verdwenen was, bleef er niet veel meer over dan een smalle beek. Mogelijk is hij een tijdlang zelfs deels uit het landschap verdwenen, zo schrijft onze plaatsgenoot Gert Jan Baaijens. Op sommige plekken werd hij bedolven door stuifzand, op andere plekken overgroeid door een dik veenpakket of moerasbos. Waar kwel vanuit de hoger gelegen gronden aan het oppervlak kwam, was open water. Pas halverwege de Middeleeuwen kwam er weer reuring in de Dwingelerstroom. Boerengemeenschappen, die op gezette tijden hun woonstee hadden verplaatst, vestigden zich toen definitief in vaste nederzettingen. Die lagen vaak net als Dwingeloo op de flanken van het beekdal, op de rand van hoog en laag. Stap voor stap brachten de boeren de grond rondom in cultuur. De akkers werden aangelegd op de hogere stukken en in de laagtes waren de hooi- en weidegronden. En om het hele jaar rond verzekerd te zijn van voldoende water werden volgens Baaijens de dichtgegroeide en overstoven beekdalen weer open gegraven. Boeren uit de aanliggende boermarkes leverden hun aandeel in het werk. Vandaar dat de beek onderweg steeds van naam verandert: beginnend als Elperstroom en verder gaand als Beilerstroom, Lheebroekerstroom, Dwingelerstroom, Uffelterstroom, Havelter Aa en Oude Vaart.

Zo kwam het, dat de Dwingelerstroom de vorm kreeg, die we zo goed kennen van landkaarten en prenten uit vroegere tijden: een laaglandbeek, die zich in talloze bochten door het landschap slingert. Die bochten zijn in de visie van Baaijens ontstaan doordat er van kwelpunt naar kwelpunt werd gegraven. Het zijn dus geen natuurlijke meanders, zoals tot nu toe vaak werd verondersteld. Het verval en dus de kracht van de stroming zou in onze streken daarvoor niet groot genoeg voor zijn. De Stroom werd gevoed door regenwater en ook door kwel, grondwaterstromen, die op verschillende plekken in het beekdal omhoog borrelden. En natuurlijk leveren ook allerlei zijtakken hun deel. Zo waren er alleen al rond Dwingeloo een viertal beken. Er was de Lake, die vanuit de Smildiger Venen even boven het Koningsschut in de Dwingelerstroom uitmondde. Deze Lake werd later vergraven tot de Drentse Hoofdvaart. Oostelijk daarvan liep de Noordlake vanuit het Hijkerveld tussen Leggeloo en Eemster door; deze eindigde in de buurt van de Dwingeler brug in de Stroom. Dan was er de Rustlake, die vanuit het oosten van Eemster ergens in de Dikte in de Stroom uitmondde. Tenslotte de Nieuwe Sloot, die komend vanuit Smalbroek langs Lheebroek en door de Lheedermade stroomde en in de buurt van het huidige Bareldsschut uitkwam. De stroom zat vol ondieptes en doorwaadbare plaatsen, maar soms kon hij ook gevaarlijk diep zijn met verraderlijke ‘kolken’. 

De vroeg 18-eeuwse ets hiernaast geeft een mooi beeld van het belang van de Stroom voor Dwingeloo. Op de voorgrond stroomt het water onder de Dwingelerbrug door, een van de oudste bruggen van Drenthe (1436) en lange tijd de enige tussen Beilen en Meppel. Dat betekende een ongehinderde doortocht voor de voerman, die na een rit over stoffige of modderige zandwegen hier in ieder geval met droge voeten de theekoepel verderop aan het begin van de oprijlaan van Huize Batinghe kon passeren.

De houten brug werd in 1605 op kosten van de Landschap tot een ophaalbrug verbouwd. De breedte moest volgens een later bestek zodanig zijn, dat een volgeladen praam er langs kon varen. Want de Stroom was lange tijd tot voorbij Dwingeloo en wellicht tot aan Beilen bevaarbaar, tenminste bij voldoende water en dan alleen voor pramen met geringe diepgang. Zo blijkt uit een oud rekeningboek uit 1401, dat de bisschop van Utrecht bij de belegering van de stad Groningen de proviand voor zijn troepen per boot tot Dwingeloo liet vervoeren. De heren van Batinghe hadden vanuit de slotgracht een eigen verbinding met de Stroom laten graven, zodat hun bestellingen vanaf de schuit rechtstreeks bij huis konden worden afgeleverd. 

De allerbelangrijkste functie van de Dwingelerstroom is op deze prent gesymboliseerd door het bouwwerk uiterst rechts op de prent. Het is het Batinger schut, een van de vele schutten, waarmee de boeren eeuwenlang het water konden aanwenden voor eigen gebruik. Want ook de Middeleeuwse boeren wisten maar al te goed dat water onmisbaar was voor hun groenlanden langs de oevers van de stroom. Hoe meer gras daar groeide en hoe meer hooi er dus gewonnen kon worden, des te meer vee kon er gevoerd worden. En veel vee betekende ook veel mest, waarmee de akkers op de essen vruchtbaar gehouden kon worden. 

 Zo kwam het, dat hier rond Dwingeloo maar ook elders uiteindelijk een uitgekiend systeem lag van stromen en loopjes, waarmee het water over de laaggelegen landerijen verdeeld kon worden. Om maximaal profijt te hebben werden vanaf oktober de schutten in de Stroom neergelaten, waarna het meegevoerde slib en mineralen uit het kwelwater kon bezinken. Ook kon het water, volgens Baaijens nog veel belangrijker, bij vorst de graszode beschermen tegen bevriezing. Wanneer rond 1 juni de schutten weer opgetrokken werden, begon gras te groeien. Rond  St. Jan eind juni was er op de Dwingeler Brink een grote hooilandverhuur. Hoe druk dat was op de kleine brink voor het huis van ‘Aorend bakkers Thees’ Mulder (later afgebroken, nu 42/43) is op de foto te zien. In die tijd waren de madelanden rond de Dwingeler Stroom zelfs het grootste bevloeide gebied van Drenthe. Het werd dan ook de ‘hooischuur van Drenthe’ genoemd. Vooral de boeren van Diever waren grotendeels afhankelijk van ons hooi. In goede jaren kon er meerdere keren gemaaid worden. Maar het ging ook wel eens mis, dan dreven bij heftige regenbuien de oppers door het land. 

De Dwingelerstroom werd meer en meer strijdtoneel van botsende belangen. De boeren hielden lang vast aan hun beproefde methode van bevloeiing van de graslanden. Dat betekende dus een lage waterstand in de zomer en een hoge in de winter. De veenbazen, die gebruik maakten van de Stroom/Oude Vaart voor het vervoer van turf, wilden juist ook in de zomer een zo hoog mogelijke waterstand. En ook toen de Drentse Hoofdvaart was gegraven bleef de Stroom nodig om het waterpeil daar te reguleren. De boeren trokken vaak aan het kortste eind. Neem de natte zomers rond 1890 toen ondanks de overvolle Dwingelerstroom het Koningsschut op last van het Rijk gesloten moest blijven. Met de moed der wanhoop probeerden de maaiers en hooiers te midden van ‘eene barre zee’ nog wat van hun oogst te redden. En wat het nog erger maakte: grote hoeveelheden ‘zwart’ water uit de veengebieden achter Emmen werden op slinkse wijze vanuit het Oranjekanaal via allerlei stroompjes in de Beilerstroom geloosd. De boeren waren des duivels, alleen al in de gemeente Dwingeloo ‘werd de schade in 1888 op zestigduizend gulden geschat’ schreef Het Nieuws van de Dag in 1891. Dat zure veenwater was ook nog eens funest voor de grasmat.

Niet alleen was er strijd met de overheden ook de boeren onderling kwamen tegen over elkaar te staan. Er waren de ‘natten’, die het systeem van bevloeiing in ere wilden houden en de hoge kosten van kunstmest en waterschapslasten vreesden. Daar tegenover stonden de ‘drogen’ die eindelijk wel eens af wilden van die natte en soms onbegaanbare madelanden en versnipperde percelen tussen de vele bochten. Uiteindelijk werd de strijd beslecht in het voordeel van de drogen. In de jaren 1929 tot 1932 werden er grote waterwerken uitgevoerd. De Dwingelerstroom werd ‘genormaliseerd’: verbreed, uitgediept en rechtgetrokken. 

Toch waren de problemen hiermee niet van de baan. Het water dat hogerop in Drenthe viel liep nu nagenoeg ongehinderd weg door de Dwingelerstroom. In een mum van tijd was dan het in Meppel aangekomen om zich daar samen met het water uit de andere Aa’s door het Mallegat te persen. Daar ging het nogal eens mis. Bar en boos was het in de sinterklaasnacht van 1960, toen er door een combinatie van storm en regen dik een halve meter water in de laag gelegen Meppeler straten stond. Militairen van de genie voeren rond om de opgesloten mensen eten en medicijnen te brengen. En dat zou niet de laatste keer zijn, ondanks de bouw van een van de grootste gemalen van Nederland, Zedemuiden bij Zwartsluis. Zelfs koningin Beatrix kwam in 1998 ‘op stevige groene laarzen, maar verder keurig gekleed en gekapt’ poolshoogte nemen. Ook Dwingeloo had in 2022 nog te maken met zo’n ouderwetse watervlakte. ‘Nou de strandhokjes nog, dan is het Dwingeloo aan zee’ riep een voorbijganger volgens het Dagblad van het Noorden. 

Dus werden de bakens weer verzet. In plaats van water zo snel mogelijk afvoeren is nu ‘vasthouden’ het toverwoord. Er zijn vergevorderde plannen om bij het Koningsschut tussen het Broekenlaar en de Dwingelerstroom een bufferzone van 12 hectare aan te leggen om water op te slaan zowel voor extreem droge als natte periodes. Andere beken als de Drentse Aa en de Vledder Aa hebben hun oude kronkelige loop deels weer terug gekregen en zijn een prachtig stuk natuur geworden. De Dwingelerstroom heeft dat geluk niet gehad. Wat overbleef van al dat wilde water van vroeger is voorlopig nog een keurige tamme stroom in een streng keurslijf van rechte oevers, betonnen stuwen en gemaaide schouwpaden. 

copyright: Diet Prinsen

Literatuur:

  • Stromen en Schutten, vaarten en voorden, G.A Coert, 1991
  • Natuur en landschap in Dwingelo, G.J. Baaijens in Reinder Smit, 1982
  • Waterschap De Oude Vaart, Remmelt Booij periodiek 1/2008
  • Bevloeiingswerken in Dwingeloo, G.J. Baaijens, 2009
  • Bevloeiingswerken in Dwingeloo, G. J. Baaijens periodiek 1/ 2010
  • Stromend Landschap, Gert Jan Baaijens, 2011
  • De Dwingeler Stroom, archief Reinder Smit
  • Het Batinger Schut, archief Reinder Smit
  • Geschiedenis van Diever, J. Bos, e.a. 1992
  • Ootmaanlanden & Koningsschut, Arcadis, 2020
  • Delpher Historische Kranten